Want wat is nu het verschil tussen de collega-coach, de docent-coach en de reguliere externe coach? En tussen de rol van collega-coach bij organisaties algemeen of specifiek in het onderwijs? Wanneer gebruik je eigenlijk welke theorie of methodiek? En hoe zet je een coachingstraject op? In dit ‘Handboek voor de praktijk’ geven Prinsen en Van Drenth te weinig antwoorden op juist die praktische vragen. En ook de gekozen – en niet gekaderde - citaten versterken de onduidelijkheid eerder dan dat ze de lezer inspireren. ‘Collega coach | Docent coach Handboek voor de praktijk’ opent na het voorwoord met een anekdote van ene Paul Baardman. Ook trainer en coach, zo leert de internetzoekmachine. Auteurs Herberd Prinsen en Sanne van Drenth lichten helaas hun keuze voor de anekdote als opener noch de bron toe. Waardoor de boodschap niet helder is of zeker niet beklijft. Het euvel bij meerdere citaten in dit boek. De inhoudsopgave ziet er vervolgens gelukkig wel logisch uit: van een introducerend deel over het ‘coach zijn’, loopt de structuur van het boek via enkele theoretische hoofdstukken over onder meer ‘systemisch werken’ en ‘handvatten voor constructieve communicatie’ naar een meer praktische verdieping op de ‘ethiek van coachen’ en ‘handvatten voor het coachgesprek’. Er wordt afgesloten met informatie over ‘coaching binnen het onderwijs’. De eerste paragrafen leren al veel over de relatie van de coach tot de cliënt en hoe overtuigingen en emoties een rol kunnen spelen tijdens coachingsgesprekken. Tussen de teksten door stimuleren vragen in aparte kadertjes de lezer om aan de hand van de theorie zelfonderzoek te doen. Prinsen en Van Drenth gaan daarna in op de dramadriehoek uit de transactionele analyse; en vanaf dat punt wordt het wat verwarrend voor die coach die nog aan het begin van zijn coachpad staat. Voornamelijk omdat de theorie niet alleen ingaat op de eigen rol die je als coach kunt innemen, maar er tussendoor ook al handreikingen gegeven worden voor hoe de coach de cliënt kan begeleiden. Waar de lezer nog bezig is met de oriëntatie op de rol van coach en zijn eigen referentiekader en patronen, wordt hij nu al meegezogen in de praktijk van de coachingsgesprekken. Het helpt bovendien niet dat veel nieuwe termen hier al voorbij komen, en dan zonder uitleg. Zo wordt gerefereerd aan zaken als feedback uit de omgeving, zelfbeeld en meerzijdige partijdigheid. Interessante en relevante theorie uit de psychologie passeren vervolgens de revue; theorie uit bijvoorbeeld de positieve psychologie, de contextuele benadering, systemisch werken en Gestalt-therapie. Zoals de auteurs aangeven biedt deze uiteenzetting inderdaad ‘mogelijkheden om je coachingsgereedschapskist uit te breiden’. Prinsen en Van Drenth gaan hierbij duidelijk uit van een situatie waarin de basis al gelegd en uitbreiding gewenst is – de gereedschapskist is al deels gevuld. Voor de beginnende of oriënterende coach is de theorie uiteraard ook boeiend, maar het blijft onduidelijk wanneer en hoe je de voorgeschotelde theorie toepast. Welke keuzes heb je als coach? Hoe maak je die keuzes? Wanneer pas je welk instrument toe ? Op welke signalen moet je letten? Kortom: hoe pas je alle bestaande theorie toe in je coachpraktijk ? Die vertaalslag van theorie naar praktijk ontbreekt op te veel plekken in dit boek. Misschien hebben Prinsen en Van Drenth wel gelijk en past een gids vol theorieën en methodieken, die je kunt gebruiken als almanak, wel het beste bij het karakter van het coachingsvak. Er zijn inderdaad geen standaardmanieren van handelen die gegarandeerd leiden tot een goed coachgesprek. Als coach heb je je – eclectisch werkend – te ontwikkelen. De tip aan de beginnende coach zou dan zijn om dit boek als tweede te lezen en eerst een basisboek op te pakken. Als opvolger of als naslagwerk voor gevorderden komt ‘ Collega coach | Docent coach’ namelijk het beste tot zijn recht.
Over Wanda Zoet
Wanda Zoet is senior adviseur bedrijfsvoering.