Laeven, afkomstig van Berenschot maar tegenwoordig werkzaam bij het Universitair Medisch Centrum Utrecht, vroeg bestuurders en marketingmedewerkers van ziekenhuizen om de marktoriëntatie van hun instellingen te beoordelen op een schaal van één tot vijf. De uitkomst was verrassend: ‘De bestuurders vonden hun instellingen veel marktgeoriënteerder dan de marketingmedewerkers. Die laatste groep vindt juist dat ziekenhuizen zich meer op de markt moeten richten.’
Laeven geeft de marketeers gelijk. Uit haar onderzoek blijkt dat ziekenhuizen nog sterk gericht zijn op de overheid. De marktoriëntatie blijft steken bij het inwinnen van informatie. Als het aankomt om het ondernemen van actie, laten de ziekenhuizen het afweten. De instellingen onderhandelen - vaak noodgedwongen - wel steeds meer met zorgverzekeraars en hun eigen medisch specialisten, maar de invloed van patiënten en huisartsen op de dienstverlening van het ziekenhuis blijft klein.
Bestuurders in de zorg staan voor een lastige taak, zegt Laeven: ‘Sinds 2005 laat de overheid marktprikkels toe in de zorg. Ziekenhuizen zijn hybride organisaties geworden. Dat maakt dat het bestuur van zorginstellingen niet makkelijker. Je hebt bestuurders nodig die zowel in de wereld van de overheid als de wereld van de markt de weg weten. Niet iedereen kan dat. Niet voor niets sneuvelen er de laatste tijd zoveel zorgbestuurders.’
Het ondernemerschap zit de ziekenhuizen niet in het bloed. Pas als ze door omstandigheden of wetgeving worden gedwongen, komen ze in actie. Zo ontdekte Laeven geen enkel verband tussen de marktoriëntatie van ziekenhuizen en de mate van entrepreneurship. Wel vond ze een duidelijke relatie tussen entrepreneurship en overheidsoriëntatie. Ofwel: ziekenhuizen ontwikkelen geen nieuwe producten en diensten omdat daar vraag naar is, maar omdat de overheid het daartoe aanzet. Laeven: ‘Veel innovaties in de zorg komen voort uit nieuwe technologieën of behandelwijzen. Maar daarbij kijkt men met een schuin oog naar de overheid - mogen we wel? Die afwachtende houding zie je nog te veel.’
Ook de omvang van de ziekenhuizen is van invloed op de marktoriëntatie. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat grotere ziekenhuizen beter in staat zijn om in te spelen op de wensen van de markt, maar het is juist omgekeerd. Laeven: ‘Hoe groter de organisatie, hoe meer deze intern is gericht. De druk vanuit de eigen organisatie is groter dan de druk van de buitenwereld. Kleinere ziekenhuizen zijn veel alerter op prikkels uit de markt. Grote ziekenhuizen kunnen dit ondervangen door kleinere eenheden te creëren, georganiseerd naar patiëntgroep en met eigen budgetverantwoordelijkheid.’
De overheid jaagt de marktwerking tegelijkertijd aan en remt deze af. Dit is kenmerkend voor de overgangsfase van een overheidsgestuurde naar een marktgestuurde sector. Het dereguleringsbeleid moet worden voortgezet, stelt
Laeven: ‘Ik denk dat marktwerking in het hele stelsel toegelaten moet worden. De toekomst is niet aan staatsziekenhuizen. In Engeland is dat systeem ook mislukt.’
Volgens Laeven presteren patiëntgerichte ziekenhuizen financieel beter dan hun meer overheidsgerichte concurrenten. Ook de patiënten oordelen positief over deze instellingen. ‘Meer marktprikkels zijn goed’, concludeert Laeven: ‘Het is alleen maar toe te juichen dat huisartsen, patiënten en zorgverzekeraars meer invloed krijgen op het beleid van ziekenhuizen.’