– Leerboek intensive-care-verpleegkunde deel 2. – Redactie: G.T.W.J. van den Brink en F.W.M. Lindsen. – 11 Respiratie. – 11.1 Inleiding. – 11.2 Functionele anatomie. – 11.2.1 De bovenste luchtwegen. – 11.2.2 De thorax. – 11.2.3 Longen en luchtwegen. – 11.2.4 Longvolumina. – 11.2.5 Regulatie van de ventilatie. – 11.2.6 Ventilatie, perfusie en gasuitwisseling. – 11.2.7 Doderuimteventilatie. – 11.2.8 Shunt. – 11.2.9 Diffusie. – 11.2.10 Zuurstof- en koolzuurtransport. – 11.2.11 Ademarbeid. – 11.3 Algemene diagnostiek. – 11.3.1 De thoraxröntgenfoto. – 11.3.2 De transthoracale echografie van de thoraxwand, de pleura en de long. – 11.3.3 Computertomografie (CT-scan) van de long en de thorax. – 11.3.4 Bloedgassen. – 11.4 Pathofysiologie. – 11.4.1 Ventilatie-perfusiestoornis en koolzuuruitwisseling. – 11.4.2 Ventilatie-perfusiestoornis en zuurstofuitwisseling. – 11.5 Kliniek respiratoir falen. – 11.5.1 Geremd ademcentrum met een normale longfunctie. – 11.5.2 Ventilatoir falen bij neuromusculaire aandoeningen. – 11.5.3 Chronisch obstructief longlijden. – 11.5.4 Acuut respiratoir falen. – 11.5.5 Acute respiratory distress syndrome. – 11.5.6 Infectie en de long. – 11.5.7 Emfyseem. – 11.5.8 Asthma bronchiole. – 11.5.9 Longembolie. – 11.5.10 Pleurale ruimte. – 11.6 Behandeling. – 11.6.1 Intubatie-extubatie. – 11.6.2 Zuurstoftherapie. – 11.6.3 Beademing. – 11.6.4 Evaluatie van de patiënt aan de beademing. – 11.6.5 Complicaties van beademing. – 11.6.6 Het ontwennen van de beademing. – 11.7 Algemene observatie. – 11.7.1 Ademfrequentie. – 11.7.2 Ademritme en -diepte. – 11.7.3 Vitale capaciteit. – 11.7.4 Thoraxexcursies. – 11.7.5 Luisteren en ausculteren. – 11.7.6 Bewustzijnsniveau. – 11.7.7 Observatie van de gaswisseling. – 11.7.8 Circulatie. – 11.8 Diagnostiek en bewaking van de respiratie. – 11.8.1 Verschijnselen van een acute respiratoire insufficiëntie. – 11.9 De ondersteuning van de respiratie. – 11.9.1 Het toedienen van zuurstof. – 11.9.2 Pleuradrainage. – 11.9.3 Het vrijmaken en vrijhouden van de luchtwegen. – 11.10 De verpleegkundige zorg voor de geïntubeerde/gecanuleerde patiënt. – 11.10.1 Het fixeren van de tube of canule. – 11.10.2 Het bevochtigen van de inspiratoire lucht. – 11.10.3 Het verwijderen van bronchussecreet (mucus). – 11.10.4 Het monitoren van de cuffdruk. – 11.10.5 Het voorkomen van infecties. – 11.10.6 Het onderhouden van de communicatie. – 11.10.7 Het begeleiden van de patiënt en familie/naasten. – 11.11 Mechanische beademing. – 11.11.1 Het beademen met een beademingsballon. – 11.11.2 Het beademen met behulp van een beademingsapparaat. – 11.11.3 De bewaking bij mechanische ventilatie. – 11.11.4 Het signaleren en bestrijden van de complicaties. – 11.11.5 Het ontwennen van de beademing. – 11.11.6 Het extuberen van de patiënt. – 11.11.7 Specifieke problemen bij de beademde patiënt. – Literatuur. – 12 Het centrale zenuwstelsel. – 12.1 Inleiding. – 12.2 Beknopte anatomie en fysiologie. – 12.2.1 Hersenvliezen. – 12.2.2 Cerebrum. – 12.2.3 Diencephalon. – 12.2.4 Cerebellum. – 12.2.5 Hersenstam. – 12.2.6 Anatomie wervelkanaal en ruggenmerg. – 12.2.7 Cerebrale vaatvoorziening. – 12.2.8 Ventrikelsysteem en liquor cerebrospinalis. – 12.3 Intracraniële druk. – 12.3.1 Volume en druk in het neurocranium. – 12.3.2 Mechanische en vasculaire effecten van een verhoogde intracraniële druk. – 12.3.3 Technieken om de intracraniële druk te meten. – 12.3.4 De registratie van de intracraniële druk. – 12.3.5 Indicaties tot het meten van de intracraniële druk. – 12.3.6 Door therapie verhoogde intracraniële druk. – 12.3.7 Algemene verpleegkundige zorg bij een patiënt met verhoogde intracraniële druk. – 12.4 Hersenoedeem. – 12.4.1 De behandeling/bestrijding van hersenoedeem. – 12.5 Onderzoek, diagnostiek en bewaking op de intensive-care-afdeling. – 12.5.1 Klinisch-neurologisch onderzoek. – 12.5.2 Technische diagnostiek bij cerebrale afwijkingen. – 12.5.3 Technische diagnostiek bij ruggenmergaandoeningen. – 12.6 Traumatisch schedelhersenletsel. – 12.6.1 Schedelletsel. – 12.6.2 Hersenletsel. – 12.6.3 Traumatische hematomen. – 12.6.4 Behandeling van patiënten met ernstig schedelhersenletsel. – 12.6.5 Ziektebeloop en prognose. – 12.7 Dwarslaesie. – 12.7.1 Traumatische letsels van de wervelkolom. – 12.7.2 Algemene symptomatologie dwarslaesie. – 12.7.3 Intensieve zorg voor de dwarslaesiepatiënt. – 12.8 Liquorcirculatiestoornis (hydrocefalus). – 12.8.1 Oorzaken. – 12.8.2 Klinische verschijnselen. – 12.8.3 Behandeling. – 12.9 Tumor cerebri. – 12.9.1 Verschijnselen. – 12.9.2 Diagnostiek. – 12.9.3 Therapie. – 12.9.4 Postoperatieve problemen. – 12.10 Subarachnoïdale bloeding. – 12.11 Epilepsie. – 12.11.1 Indeling epilepsie. – 12.11.2 Het risico van een epileptisch insult bij een intensivecare- patiënt. – 12.11.3 Behandeling van epileptische insulten in de acute situatie op de spoedeisende hulp en de intensive care. – 12.12 Myasthenia gravis. – 12.12.1 Pathofysiologie en diagnose. – 12.12.2 Behandeling. – 12.13 Het syndroom van Guillain-Barré. – 12.13.1 Pathofysiologie en diagnose. – 12.13.2 Behandeling. – 12.14 Infectieziekten van het centrale zenuwstelsel. – 12.14.1 Meningitis. – 12.14.2 Subduraal empyeem en cerebraal abces. – 12.14.3 Postoperatieve infecties. – 12.14.4 Virale infecties van het centrale zenuwstelsel. – 12.15 Hersendood en de behandeling van de potentiële orgaandonor. – 12.15.1 Behandeling. – 12.16 Verpleegkundige zorg. – 12.17 (Hetero)anamnese. – 12.18 Diagnostiek. – 12.18.1 Observatie van het bewustzijn. – 12.18.2 Pupilcontrole. – 12.18.3 Oogstand en oogbewegingen. – 12.19 De bewaking van de vitale lichaamsfuncties. – 12.19.1 Lichaamstemperatuur. – 12.19.2 Ademhaling. – 12.19.3 Circulatie. – 12.20 De ondersteuning en eventuele overname van vitale lichaamsfuncties. – 12.20.1 Verhoogde intracraniële druk. – 12.20.2 Dwarslaesie. – 12.20.3 Tumoren. – 12.20.4 Bloedingen. – 12.20.5 Ischemisch cerebrovasculair accident. – 12.20.6 Epilepsie/status epilepticus. – 12.20.7 Perifere zenuwaandoeningen. – 12.20.8 Infectieziekten. – 12.20.9 Hersendood en orgaandonatie. – Literatuur. – 13 Het renale systeem. – 13.1 Inleiding. – 13.2 Algemene begrippen. – 13.2.1 Diffusie. – 13.2.2 Convectie. – 13.2.3 Osmose. – 13.2.4 Semipermeabele membraan. – 13.3 Anatomie van de nier. – 13.3.1 Macroscopisch. – 13.3.2 Bloedvatvoorziening. – 13.3.3 Microscopisch. – 13.4 Functies van de nier. – 13.4.1 Volume- en bloeddrukregulatie. – 13.4.2 Osmoregulatie. – 13.4.3 Klaring. – 13.4.4 Het zuur-base-evenwicht. – 13.4.5 Bloedaanmaak. – 13.4.6 Overige hormonale functie. – 13.5 Onderzoek van de nierfunctie. – 13.5.1 Bloedonderzoek. – 13.5.2 Urinesamenstelling en urinekweken. – 13.5.3 Urinesediment. – 13.5.4 Echografie van de nieren en duplexonderzoek. – 13.5.5 CT-scan en angiografie. – 13.5.6 Nierbiopsie. – 13.6 Chronische nierinsufficiëntie. – 13.6.1 Oorzaken van chronische nierinsufficiëntie. – 13.6.2 Gevolgen van chronische nierinsufficiëntie. – 13.6.3 De patiënt met chronische nierinsufficiëntie op de intensive care. – 13.7 Acute nierinsufficiëntie. – 13.7.1 De RIFLE-ciriteria. – 13.7.2 Oorzaken van acute nierinsufficiëntie. – 13.7.3 Diagnostiek van acute nierinsufficiëntie. – 13.7.4 Gevolgen en prognose van acute nierinsufficiëntie. – 13.8 Nierfunctievervangende therapie. – 13.8.1 Vormen van nierfunctievervangende therapie. – 13.8.2 Timing van de start van nierfunctievervangende therapie. – 13.8.3 Toegang tot de bloedbaan. – 13.8.4 Antistolling. – 13.8.5 Dosering van nierfunctievervangende therapie. – 13.8.6 Substitutievloeistoffen en dialysaat. – 13.8.7 Complicaties van nierfunctievervangende therapie. – 13.9 Verpleegkundige zorg bij nierfunctievervangende therapie op de intensive care. – 13.9.1 Inleiding. – 13.9.2 Continue nierfunctievervangende therapieën. – 13.9.3 De machines voor CVVH(D)(F). – 13.9.4 Startvoorwaarden. – 13.9.5 Verpleegkundige zorg bij CRRT. – 16 Regulatie van de lichaamstemperatuur. – 16.1 Inleiding. – 16.2 De fysiologie van de temperatuurregulatie. – 16.3 Het meten van de temperatuur. – 16.4 Hypothermie. – 16.5 Hypotherme patiënten op de intensive care. – 16.6 Hyperthermie. – 16.7 De hitteberoerte. – 16.8 Maligne hyperthermie. – 16.9 Maligne neuroleptisch syndroom. – Leerboek intensive-care-verpleegkunde kinderen. – Redactie: G.T.W.J. van den Brink, T.N.C. Tol en E.M. van Vught. – Derde druk 2012. – 10.4 Kindertraumatologie. – Auteur: dr. W.L.M. Kramer. – 10.4.1 Inleiding. – 10.4.2 Epidemiologie van ongevallen bij kinderen. – 10.4.3 Eerste opvang volgens ATLS/APLS-principe. – 10.4.4 Normaalwaarden en scoring, systemen bij kinderen. – 10.4.5 Traumata. – 10.4.6 Letsels van de extremiteiten bij kinderen. – 10.4.7 Brandwonden bij kinderen. – 10.4.8 Verdrinking. – 10.4.9 Kindermishandeling. – Leerboek intensive-care-verpleegkunde neonatologie. – Redactie: G.T.W.J. van den Brink, I.J. Hankes Drielsma, S.G.M. van Driessen en E. te Pas. – 3a Het respiratoire systeem. – 3a.1 Anatomie van het respiratoire systeem. – 3a.2 Embryologie van het respiratoire systeem. – 3a.3 Fysiologie van de ademhaling. – 3a.4 Fysiologische veranderingen rondom de geboorte. – 3a.5 Regulatie van de ademhaling. – 3a.6 Algemene diagnostiek. – 3a.7 Behandelingen van respiratoire problemen. – 3a.8 Ziektebeelden. – Literatuur en website. – 3b Respiratie. – 3b.1 Observatie. – 3b.2 Bewaking. – 3b.3 Ondersteuning van de eigen ademhaling. – 3b.4 Overname van de ademhaling. – 3b.5 Algemene aspecten van mechanische beademing. – 3b.6 Beademingsvormen. – 3b.7 Ziektebeelden. – Literatuur en website. – 4a Circulatie. – 4a.1 Inleiding. – 4a.2 Anatomie en fysiologie van de circulatie bij de pasgeborene. – 4a.3 Algemene diagnostiek. – 4a.4 Pathologie, pathofysiologie, specifieke diagnostiek en behandeling. – Literatuur. – 4b Circulatie. – 4b.1 Inleiding. – 4b.2 Algemene verpleegkundige observaties, bewaking en ondersteuning. – 4b.3 Specifieke verpleegkundige observaties, bewaking en interventies. – 4b.4 Verpleegkundige aspecten bij specifieke aandoeningen. – 4b.5 Zorg voor een pasgeborene met een aangeboren hartafwijking. – Literatuur. – 5a Zenuwstelsel. – 5a.1 Anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel. – 5a.2 Diagnostiek van neurologische verschijnselen en hersenafwijkingen. – 5a.3 Aangeboren afwijkingen van het centrale zenuwstelsel. – 5a.4 Congenitale infecties waarbij het zenuwstelsel is aangedaan. – 5a.5 Perinataal verworven hersenafwijkingen en perinataal optredende stoornissen. – Literatuur. – 5b Zenuwstelsel. – 5b.1 Verpleegkundige observaties bij neurologische aandoeningen. – 5b.2 Specifieke verpleegkundige zorg. – Literatuur en website. – 7b Renaal systeem. – 7b.1 Inleiding. – 7b.2 Verpleegkundige observaties. – 7b.3 Conservatieve behandeling. – 7b.4 Zorg rond nierfunctievervangende behandeling. – Literatuur. – 9b Gastro-intestinaal systeem. – 9b.1 Inleiding. – 9b.2 Algemene verpleegkundige zorg. – 9b.3 Necrotiserende enterocolitis. – 9b.4 Inleiding verpleegkundige aspecten met betrekking tot chirurgische aandoeningen. – 9b.5 Mond-keelholte. – 9b.6 Oesofagusatresi e. – 9b.7 Maag. – 9b.8 Tractus-digestivusbloedingen. – 9b.9 Darmobstructies (duodenum, jejunum, ileum) en neonatale ileus. – 9b.10 Diafragma: congenitale hernia diaphragmatica. – 9b.11 Congenitale buikwanddefecten. – 9b.12 Hyperbilirubinemie. – 9b.13 Parenterale voeding. – 9b.14 Enterale voeding. – 9b.15 Wijze van toediening van voeding. – Literatuur. – 10b Lichaamstemperatuur. – 10b.1 Algemene observatie. – 10b.2 Verstoringen van de lichaamstemperatuur. – 10b.3 De omgevingstemperatuur op de NICU. – Literatuur en website. – 11b Pijn en pijnbestrijding. – 11b.1 Klinische procedures (medisch en verpleegkundig) die pijn kunnen veroorzaken. – 11b.2 Invloed van de omgeving op pijn. – 11b.3 Observatie, meting en beoordeling van pijn. – 11b.4 Niet-farmacologische pijninterventies. – 11b.5 Flowschema. – 11b.6 Pijnbeleid. – Literatuur en websites.