Het boek is een rijke theoretische uiteenzetting geworden van verschillende benaderingen van het creatieve proces, kunst en de ‘creatieven’. Ondanks de persoonlijke motivatie echter, blijft het boek lang op afstand van de lezer. En dat is jammer: expliciete aanwezigheid van de schrijver had het boek meer nog een inspiratiebron dan een naslagwerk kunnen maken. In het voorwoord van De opbrengst van creativiteit stelt Jan van Dingstee dat het boek in de eerste plaats een pleidooi is ‘voor de nut en noodzaak van creativiteit; van scheppingskracht in de meest brede zin van het woord’. Want: ‘Met een beter inzicht in de werking van creativiteit in de kunst groeit het besef van het belang om creativiteit ook op andere gebieden in te zetten’. De auteur maakt hiermee zijn vertrekpunt van zijn onderzoek duidelijk; het heldere voorwoord leest als een aansporing van de lezer. Het is even bijstellen, als de tekst die dan volgt sterk beschouwend en minder stellend is. Gedetailleerd, onderbouwend en (heel) breed ingestoken beschrijft de schrijver onder meer psychologische, filosofische en persoonlijke theorieën over het creatief vermogen en het creatieve proces, drijfveren en innerlijke en ethische dilemma’s bij het scheppen. Naar de voorkeur of overtuiging van de auteur blijft het gissen. Hoe benadert hij de bronnen die hij gebruikt? Waar gaat hij in mee, wat herkent hij niet en waar wordt hij enthousiast van? De persoonlijke interesse die in het voorwoord uiteen is gezet, heeft de verwachting – en misschien ook wel de hoop - opgeroepen dat de lezer wordt meegenomen op de ontdekkingstocht van de auteur. Zeker ook omdat de werkervaringen en ‘creatieve-mensenkennis’ van de auteur zelf inspirerende bronnen kunnen zijn. Mede omdat Van Dingstee daarnaast schrijft van ‘menigeen en men’ op de momenten waar hij ook de lezer direct kan aanspreken, komt het beschrevene niet dichterbij bij de ervaring van de lezer. En ook de passieve schrijfvorm - het vele ‘kunnen’, ‘zullen’ en ‘worden’ - doet op momenten wat krampachtig aan: alsof de auteur alles doet om van elke twijfel aan objectiviteit verschoond te blijven. Het effect van de afstand is dat het boek op momenten leest als een opsomming van theorie, waardoor de lezer soms kwijtraakt wat de urgentie en de richting van het boek is: het pleidooi is zoek. Waarom lees ik ook alweer wat ik lees? Wat is de vraag die in dit boek beantwoord wordt? De inhoud van de hoofdstukken is gelukkig ruim voldoende en de tekst blijft dan ook prikkelen om door te lezen. Duik in de (kunst)geschiedenis: hoe werd in de Griekse oudheid naar kunstuitingen gekeken? Of de psychologie: wat zijn blokkades, angsten en drijfveren van kunstenaars, wat is de betekenis van podiumangst en hoe om te gaan met kritiek? Zelfs de biologie komt aan bod wanneer Van Dingstee schrijft over cortisol, spierverkramping en ademhaling. Het onderscheid tussen analytisch denken (verstandelijke activiteit gericht op het herschikken van bestaande informatie) en creatief denken (het creëren van nieuwe samenhang van bestaande informatie) is één van de voorbeelden uit het boek die goed bruikbaar zijn en blijven hangen. Een blik op de literatuurlijst aan het eind van het boek laat zien dat de schrijver zich niet heeft beperkt tot een type bron of een artistiek domein. Hiermee bevatten de hoofdstukken vele en welkome aanknopingspunten voor het vinden van informatie die de eigen gedachten prikkelen en voeden of die helpen op het spoor te komen van interessante denkers of kunstenaars. Dat Van Dingstee zijn eigen opvattingen grotendeels achterhoudt, compenseert hij door anderen te laten praten in de exposés waar hij het boek mee besluit. Verschillende bekende kunstenaars – niet alleen uit de muziek – vertellen over hun blik op creativiteit en ervaringen met het creatieve proces. Zo neemt componist en muzikant Daniel Lohues de lezer mee in de relatie die hij ziet tussen eten en muziek en vertelt danser en choreograaf Jiri Kilian over het verschil tussen choreograferen als eenrichtingsverkeer of als artistieke ontmoeting. De theorie over creativiteit in het bedrijfs- en het persoonlijke leven, krijgt vreemd genoeg relatief weinig pagina’s. Bovendien komen deze twee hoofdstukken minder goed uit de verf. De onderbouwing is zwakker en de bronnen zijn minder gevarieerd dan de voorgaande teksten. Dit geeft de indruk dat de auteur minder thuis is in deze materie. Wel laat hij zijn mening meer horen dan in wat vooraf ging: en dat maken deze laatste delen van het boek toch plezierig om te lezen. Van Dingstee vindt dat meer begrip van artistieke creativiteit kan helpen beter te functioneren in een professionele omgeving. Hij geeft bijvoorbeeld weer hoe bedrijven om zouden kunnen of moeten gaan met creatieve werknemers en hoe zij de structuur van de organisatie anders in zouden kunnen richten. Gelukkig draagt hij niet alleen de altijd genoemde Steve Jobs aan als een ondernemer die hiertoe inspireert. Hoe kun je eigen creativiteit of die van anderen aanspreken en inzetten? Zeker op dit punt was het delen van ervaringen van de auteur interessant geweest: hoe bouwde Van Dingstee zelf zijn ‘ bruggen om zakelijke en artistieke belangen bij elkaar te brengen’? Wederom blijft het gissen naar lessen uit die ervaringen. De essentie van creativiteit is volgens De opbrengst van creativiteit het van niets naar iets gaan; het vermogen om een idee vorm te geven, een besluit te nemen en een oplossing te zien. Talent speelt een rol als gereedschap voor het vormgeven van een idee, verlangen of boodschap. Maar voor creatief denken is vooral ook een dosis nieuwsgierigheid voor nodig: je bewust openstellen. Dat als uitgangspunt nemende, is dit boek de moeite waard om open te slaan. De eigen nieuwsgierigheid – en niet die van de schrijver – volgend, biedt het boek veel informatie. Geschikt voor ieder die meer wil weten over het eigen proces van creëren, die een creatieve collega misschien beter wil begrijpen of simpelweg de eigen algemene kennis wil vergroten.
Over Wanda Zoet
Wanda Zoet is senior adviseur bedrijfsvoering.