Uit evaluaties door organisaties als de OESO, de Algemene Rekenkamer en de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat het in 2003 ingevoerde accreditatiestelsel redelijk tot goed functioneert. Maar er is ook kritiek op het stelsel: het zorgt voor te veel administratieve last, zet onvoldoende aan tot kwaliteitsverbetering en heeft te weinig aandacht voor de inhoud. Theo Douma geeft in zijn tweede boek over het accreditatiestelsel een zeer compleet en goed leesbaar overzicht van de sterke en zwakke punten van het huidige stelsel, vanuit een historisch en internationaal kader. Ook waagt hij zich aan de vooravond van een eigenlijk bescheiden verandering aan een voorspelling omtrent de kracht, of eigenlijk zwakte, van de beoogde vernieuwingen. Hierbij hanteert hij een referentiematrix: welke kwaliteitsopvatting wordt onderscheiden? Het vervullen van basisstandaarden en het streven naar excellentie zijn hierbij de uitersten van de as, waarbij Douma ook opvattingen als 'fitness for purpose' en 'value for money' hanteert (naar Green e.a. 'What is quality in higher education?). Wat is de kwaliteitsdimensie die de auteur hanteert? Douma onderscheidt vier dimensies (opleidingsresultaat, interne organisatie, onderwijsproces, relationele kwaliteit). Als uitersten op deze as van de kwaliteitsdimensies hanteert hij een smalle (sec de kwaliteit van het opleidingsresultaat) en een brede dimensie (kwaliteit op alle vier de dimensies). Tevens grijpt hij terug op de oorspronkelijke doelstellingen van het accreditatiekader. Sterk, want veel betrokkenen willen deze nog wel eens vergeten en 'schieten uit de losse pols' allerlei meningen en be(z)weringen de discussie in. De reflectie is niet alleen gestoeld op een goede kennis van evaluatiestudies, ook is in de publicatie te merken dat Douma veel praktijkervaring heeft opgedaan met accreditatietrajecten. Jammer is wel dat ook Douma meegaat in de roep om ruimere kaders, terwijl de kaders van de Nederlands-Vlaamse accreditatieorganisatie (NVAO) op zich behoorlijk ruim zijn. Zo stelt de NVAO ten aanzien van het facet programmasamenhang de volgende eis: 'Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.' En ten aanzien van toetsing: 'Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.' Veel ruimer is dit niet te formuleren... Dat opleidingen zich door de Visiterende en Beoordelende Instellingen (VBI's) laten ringeloren richting zeer gedetailleerde uitwerkingen, is vooral aan deze VBI's en de instellingen zelf toe te rekenen, niet primair aan de toezichthouder. Instellingen en daar werkende professionals laten hun oren wel erg snel hangen naar deze 'nadere concretiseringen' van VBI's, zonder zelf goed na te denken en in hun zelfevaluaties aansluiting te zoeken bij hun eigen ambities en doelstellingen. En zich in feite hiermee als kritisch opdrachtgever naar een VBI op te stellen. Het vernieuwde stelsel kan hier wel een positieve bijdrage aan leveren. Het tweede deel van het boek, de praktijk, bestaat uit een grote hoeveelheid aan checklisten en korte toelichtingen, per onderdeel van het beoogde nieuwe accreditatiestelsel. Voor de beginnende kwaliteitszorgfunctionarissen en opleidingsmanagers ziet dit deel er erg aanlokkelijk uit en biedt een aardig handvat voor het voorbereidingstraject van accreditaties. Desondanks draagt het ook het risico van een 'blauwdruk'-achtige aanpak van het zelfevaluatie- en accreditatietraject in zich. Waarbij de focus (wederom) op het tevreden houden van de toezichthouder komt, in plaats van op het realiseren van eigen ambities en doelstellingen (waarin de eisen van de toezichthouder toch meegenomen zijn?) Accreditatie kan een (nog) krachtige(re) impuls geven aan het verbetervermogen van de opleiding of instelling, als organisaties een ontwikkelingsgerichte werkwijze hanteren die aansluit bij (de realisatie van) hun eigen ambities en doelstellingen. In dit praktijkdeel zouden ideeën en concrete handreikingen over een ontwikkelingsgerichte werkwijze een welkome aanvulling en verdieping zijn. Het boek biedt voor elk wat wils, zou je kunnen zeggen. Dat komt ook naar voren uit de doelgroepen die Theo Douma zelf omschrijft: 'bestuurders, managers, beleidsmakers, ambtenaren maar ook politici. Daarnaast is het praktijkdeel met name interessant voor kwaliteitszorgmedewerkers, beleidsmedewerkers en managers en docenten die zich in de dagelijkse praktijk met de kwaliteitszorg bezig houden.' Zo ongeveer iedereen die iets met onderwijs te maken heeft dus. En dat is juist mijn laatste kanttekening bij het boek. De twee delen zijn zo verschillend van karakter dat ze elk waarschijnlijk slechts een deel van deze brede doelgroep aanspreken. Een verbinding tussen beide delen is voor een volgende druk te overwegen, bijvoorbeeld via de beschrijving van praktijkvoorbeelden of de eerder genoemde aandacht voor een meer ontwikkelingsgerichte werkwijze.
Recensie
Accreditatie, oud en nieuw
Het huidige accreditatiestelsel in het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen bestaat nu zo'n zeven jaar. Het stelsel staat aan de vooravond van een wijziging. Minister Plasterk stuurde het wetsvoorstel in november 2009 door aan de Tweede Kamer. Theo Douma werpt in 'Accreditatie, oud en nieuw' niet alleen een blik op deze beoogde vernieuwingen, hij plaatst deze ook in een historisch en internationaal perspectief. Daarnaast maakt Douma in het tweede deel een vertaling naar de accreditatiepraktijk voor instellingen in het hoger onderwijs.
Léon van der Meij
|
10 februari 2010