Column

Echte en onechte economie

Krediet is geloof. De kredietcrisis is een geloofscrisis, en ineens blijkt god niet te bestaan. Geld berust op vertrouwen, inflatie op vertrouwensverlies. Wil het geld zijn waarde behouden, dan moeten elke dag miljoenen mensen praktische waardeoordelen vellen door geld uit te geven, te incasseren of op te potten. De financiële economie is één grote zichzelf vervullende (of, zoals de laatste tijd, zichzelf vernietigende) voorspelling.

Pierre Pieterse | 8 mei 2009 | 4-5 minuten leestijd

De onlangs overleden rookmagiër Robert Jasper Grootveld had een goed gevoel voor dit spel van echt en onecht. Midden jaren zestig lanceerde hij het idee van de ‘Klaasbank’. Geloof in de komst van Klaas moest de nieuwe gouden standaard worden. In 1929 was de hele westerse ‘asfaltjungle’ in elkaar geklapt, te beginnen met de banken van Wall Street. Miljoenen mensen kwamen op straat te staan. Grootveld betwijfelde echter of dat zo negatief was, want die miljoenen ‘konden toen eens een keertje experimenteren met vrijetijdsbesteding’. Uren in de rij staand voor stempellokalen werd er ook ‘enorm uitgewisseld van gedachten’, dat wil zeggen ‘geouwehoerd over politiek en over god weet wat’. Werkloosheid bood dus grote kansen. Er moest alleen een nieuw garantiesysteem komen en een nieuw waardevast middel in omloop worden gebracht, zodat mensen toch hun deel van de consumptiemiddelen konden opeisen. Dat zou de taak van de Klaasbank zijn.

Waarom is het geloof in Sinterklaas zo ontroerend? Omdat alle volwassen en de helft van alle kinderen in de weken voorafgaand aan 5 december gezamenlijk ‘doen alsof’, om een willekeurige man met een baard op een paard te laten ‘bestaan’ als de gulle gever van de cadeautjes die zij elkaar geven. De goedheiligman is de magische focus van een vriendelijke gifteneconomie. Consumptiemiddelen worden herverdeeld van ouders naar kinderen via het geloof in de Sint - die alleen maar bestaat omdat wij in hem geloven.

De kredietcrisis heeft dit spel van echt en onecht tot een hoofdthema van woedende beschouwingen gemaakt. Hebzuchtige bankiers bouwden financiële luchtkastelen door slecht gedekte hypotheekgaranties op elkaar te stapelen en derivaten van derivaten pakketgewijs door te verkopen, totdat niemand er meer een jota van begreep (wat ook niet nodig was zolang iedereen er beter van werd). De ‘bankhaat’ en de bonusoproer wortelen in het wijdverbreide volksgevoel dat bankiers niet veel meer produceren dan gebakken lucht, dat ze geen waarde toevoegen maar alleen bliksemsnel met waardepapieren schuiven.

Het piramidespel van Madoff was in dit licht alleen maar een extreme variant van de normale bankpraktijk - die gretig werd gekopieerd door bedrijven als Ahold met zijn side letters. Gordon Gekko uit de film Wall Street (‘Greed is good’) geeft de scherpste uitdrukking aan die minachting voor de ‘echte’ economie: ‘Ik schep niks, ik bezit. Wij halen dat konijn uit de hoge hoed terwijl de hele wereld toekijkt, zich afvragend hoe we dat nu weer flikken.’

Echt lijkt niet meer te onderscheiden van onecht, luidt de algemene klacht. De dolgedraaide financiële economie heeft nu ook de reële economie aangetast, zodat behalve bankiers ook echte werkende mensen, dus vakmensen en professionals die werkelijk iets kunnen en maken, de dupe zijn geworden. Daarom moet de heerschappij van de parasitaire geldeconomie over de reële maakeconomie worden beëindigd. Wat geld opbrengt, is niet per se waardevol. Laten we weer dingen gaan maken in plaats van lucht te verplaatsen.

Klassieke economen als Smith en Marx zou dit als muziek in de oren hebben geklonken. Volgens hen was de financiële bovenbouw improductief, omdat zij alleen maar waarde consumeerde die door reële arbeid in de onderbouw werd opgebracht. Fysieke arbeid was de schepper van alle (meer)waarde, al het andere een derivaat daarvan.

Maar zo eenvoudig liggen de zaken natuurlijk niet. Het is bijvoorbeeld de vraag of we ouderwetse autofabrieken die CO2-monsters produceren niet beter kunnen sluiten: ze maken wel dingen, maar scheppen geen waarde. En er moet nu eenmaal met geld worden geschoven om investeringen zo efficiënt mogelijk te kunnen plaatsen. Wat is eigenlijk ‘echt’ in een kenniseconomie? Wat zijn precies arbeid en waarde in een economie die draait om consumptie, cultuur, reclame en design? Is de communicatie- en entertainmentindustrie, die beelden en dus werkelijkheden schept, niets anders dan gebakken lucht?

Wat geldt eigenlijk als ‘echt’ werk? Ik kan bijvoorbeeld maar niet wennen aan personeelsadvertenties die militairen ‘aan het werk’ tonen, terwijl ze een houwitser aan het afschieten zijn op een onzichtbare vijand. Beatrix werkt hard, maar zouden we zonder koningshuis niet beter af zijn? Is prostitutie of pornofilms maken ‘werk’? In elk geval vindt pornobaas Larry Flint zijn branche net zo belangrijk voor de Amerikaanse economie als de financiële sector of de autobranche. Dus hij wil ook graag vijf miljard dollar overheidssteun ‘om door de zware tijden heen te komen’.

Het dilemma van echt en onecht zal dus bij ons blijven, ook als we alle financiële porno kwijt zijn en driekwart van de bankiers een ander vak is gaan leren (als pornoacteur?). Wat van waarde is, is uiteindelijk een kwestie van maatschappelijke debat. In dat debat wordt telkens opnieuw vastgesteld wat we ‘echt’ belangrijk vinden en nodig hebben. In die zin blijft de samenleving drijven op krediet: op het gedeelde geloof dat bepaalde dingen ‘echt’ waardevol zijn.

Over Pierre Pieterse

Pierre Pieterse was tot februari 2022 hoofdredacteur van Managementboek Magazine.

Deel dit artikel

Wat vond u van dit artikel?

0
0

Populaire producten

    Personen

      Trefwoorden