Column

Ik hou van Hiddink

Het gaat geweldig goed met Nederlandse voetbalcoaches in den vreemde. Op het WK van 2006 was ons land met maar liefst vier bondscoaches vertegenwoordigd, op het EK van 2008 met drie. Guus Hiddink loodste de Russen naar dat EK waar zij Oranje spectaculair versloegen. Eerder vierde Hiddink klinkende successen met Zuid-Korea en Australië. Nu gaat hij naast Rusland ook proberen om de Londense club Chelsea te redden. Bij die club was eerder Ruud Gullit actief, die later verhuisde naar Newcastle United. Leo Beenhakker, daarvoor onder meer succesvol bij Real Madrid en als bondscoach van Saoedi-Arabië en Trinidad & Tobago, bracht de Polen voor het eerst naar het EK.

Pierre Pieterse | 20 februari 2009 | 4-5 minuten leestijd

Rinus Michels pionierde in 1974 met het veroveren van de Spaanse landstitel door FC Barcelona. Bij dezelfde club traden Johan Cruijff, Louis van Gaal, Ronald Koeman en Frank Rijkaard in zijn voetspoor. Martin Jol trainde Tottenham Hotspur, Ronald Koeman Benfica en Valencia, Co Adriaanse FC Porto. Huub Stevens hielp het Duitse HSV weer op de been. Dick Advocaat bezorgde Zenit St. Petersburg voor het eerst in vijfentwintig jaar de Russische landstitel. Internationaal zijn op dit moment rond de honderd Nederlandse oefenmeesters actief, van de VS tot en met landen als Bhutan, Namibië en Qatar.

Wat verklaart dit uitzonderlijke succes? Vaak roemt men de goede opleiding van de Nederlanders, hun talenkennis en hun tactische finesse. Maar het geheim ligt dieper. De Nederlandse succestrainers belichamen en exporteren de typische mix van individualisme en collectivisme die kenmerkend was voor de Hollandse voetbalschool van de jaren zeventig. Het ‘totaalvoetbal’ van Michels en Cruyff was een zwervend combinatiespel waarin iedereen behalve de keeper zo ongeveer op elke plaats in het elftal kon spelen. Individuele creativiteit en flexibiliteit gingen op een gelukkige wijze samen met tactisch inzicht en teamgeest. Die voetbalcultuur was op zijn beurt ingebed een bredere culturele stijl die werd (en wordt) gekenmerkt door meritocratische gelijkheid, informele, niet-hiërarchische omgangsvormen, zelfrelativering en openheid naar de wereld.

Guus Hiddink wist via het nationale elftal heel Zuid-Korea te inspireren: ineens bleek dat land een vrolijke emotionaliteit te bezitten die bij de gemiddelde Aziaat tot dan toe niet was waargenomen. Dat was een wereldstunt die hij in Rusland niet gemakkelijk zal kunnen herhalen. Gevraagd naar zijn geheim, zegt Hiddink (in het NRC) dat hij dat niet heeft: ‘Ik doe niets bijzonders.’ Je moet volgens hem gewoon doen, jezelf zijn. Heldenverering vindt hij aanstellerij, heldendom is immers vluchtig. ‘Vroeger waren hier de trainers voor de spelers klootzakken. Dat wilde ik veranderen. Ik ga ze niet sturen met straf en boete. Ik kan heel kort zijn, maar ze moeten ook een mening hebben… Ik ben geen generaal, ik ben alleen de baas.’

Doet Hiddink dan niets bijzonders? Nee en ja: hij ‘doet gewoon’ de Nederlandse cultuur. Hij is zichzelf, en dat is in landen waar senioriteit, collectivisme, superioriteitsgevoel, achterbaksheid, krampachtige beleefdheid en hiërarchisch gezag de overhand hebben, iets heel bijzonders.

Als ik trots ben op Nederland, denk ik vooral aan de succesvolle export van deze Nederlandse eigenschappen: individualisme, gelijkheid, informaliteit en het vermogen jezelf te relativeren. Ik bewonder onze Guus niet omdat hij is geboren in Varsseveld of omdat hij Nederlands spreekt met een Twents accent, maar omdat hij thuis is in die andere talen en vanwege zijn democratisch leiderschap beroemd is in de hele (voetbal)wereld. Ook schaatskampioen Sven Kramer bewonder ik niet omdat hij een Nederlander is (daar heeft hij immers niets voor hoeven te doen), maar omdat hij de beste en de snelste is. Er gaat wel degelijk iets in mij om als bij kampioenschappen het Wilhelmus wordt gespeeld of de Nederlandse vlag wordt gehesen. Maar die trots geldt niet zozeer de natie maar eerder het individu dat boven die natie uitstijgt.

Ik probeer me iets voor te stellen bij het ‘beschaafde nationalisme’ dat momenteel wordt gepredikt door de PvdA en Wouter Bos die zegt dat we de notie van ‘trots op ons land’ nooit aan rechts moeten overlaten. Maar dat is niet eenvoudig, omdat de PvdA geen keuze wil of durft te maken tussen twee soorten nationalisme. Aan de ene kant het relatief onschuldige, ironische feestnationalisme van de sport, dat gebaseerd is op individuele verdienste, waarbij het Nederlanderschap wordt gevierd met behulp van talloze nep-leeuwen en nep-Sinterklazen. Aan de andere het nostalgische krampnationalisme à la Verdonk en Wilders dat gebaseerd is op onbehagen, collectieve verongelijktheid en de wil om de Nederlandse identiteit en cultuur te ‘koesteren en beschermen’ tegen de boze buitenwereld.

We kunnen voluit trots zijn op onze cultuur van kansengelijkheid, individualisme, ‘prettige verdeeldheid’ en openheid naar de wereld. Maar we zijn niet trots op het kleinzielige, zelfvoldane en benauwde idee van ‘Ons Nederland’ (onze ‘Heimat’, zoals Jan Marijnissen in goed Nederlands zou zeggen) waarvoor nieuwkomers ook volgens de PvdA zonder voorbehoud moeten kiezen. Ja tegen Nederland als kansenland, als een werkelijk sociale meritocratie waar iedereen het beste uit zichzelf kan halen. Nee tegen Nederland als nostalgisch thuisland, als land van nationale saamhorigheid en lotsverbondenheid dat ons houvast moet bieden in onzekere tijden. De filosoof Schopenhauer zei het al: die vorm van nationale trots verraadt een gebrek aan individuele eigenschappen waarop je trots kunt zijn.

Over Pierre Pieterse

Pierre Pieterse was tot februari 2022 hoofdredacteur van Managementboek Magazine.

Deel dit artikel

Wat vond u van dit artikel?

0
0

Populaire producten

    Personen

      Trefwoorden