"In Oost-Berlijn, natuurlijk! Elke Duitser die in de jaren zeventig hier al woonde, kwam uit de DDR." We zitten in restaurant 2 van het grote hotel voor buitenlanders in Pyongjang. Vanavond eten we met een paar expats die hier zijn. Gertrude is een van hen. Ik had al in de hal met haar kennis gemaakt: een lange, slanke rijzige vrouw, priemende ogen en een mond met dunne strakke lippen en afhangende mondhoeken, die zowel teleurstelling als verbetenheid verraden. Meer nog dan de ogen is de mond de spiegel van de ziel. "Ik ben met mijn man gekomen toen hij hier onderzoek ging doen. In totaal ben ik drie langere perioden hier geweest. Nu ben ik hier alweer sinds 1999."
Mijn nieuwsgierigheid is gewekt want wat doet een Oostduitse in Pyongjang? Ik heb gehoord dat er vanuit de voormalige Oostbloklanden heimwee-reizen naar Korea worden georganiseerd voor de oudere generatie die de idealen en de schaarste van weleer willen herbeleven. Maar of dat waar is heb ik niet kunnen checken. "Hoe woont u nu? Kunt u gewoon met de Koreanen omgaan?" Een lichte irritatie verschijnt in haar blik, die ze snel onder controle krijgt: "De buitenlanders wonen of op het ambassadeterrein of in speciale woontoren voor buitenlanders. En nee, het is niet de bedoeling dat we ons mengen met Koreanen. We kunnen niet bij hen thuis komen. Dat willen ze niet hebben."
Ik trek mijn wenkbrauwen omhoog, ga wat voorovergebogen in de luisterhouding zitten om de vrouw op haar praatstoel te krijgen en te houden. "Je moet weten dat ze zeer nationalistisch zijn en geen invloeden van buitenaf willen. Dit land heeft onder het imperialisme van de Japanners geleden, de Amerikanen over zich heen gehad en zijn alert op wat China en Rusland doen. Ze zijn trots op wie ze zijn. Op hun communistische systeem, hun idealen, hun afkomst. Zij willen zelf bepalen hoe hun toekomst is."
Haar ogen glinsteren. Ik vermoed een heuse communiste als gesprekspartner tegenover me te hebben. Voorzichtig probeer ik: "Hoe kijkt u terug op de DDR? In uw land is toch met de Wende veel veranderd." Ze haalt haar schouders op, "das alles ist Vergangenheit", zwijgt en kijkt over me heen. "Ja? ," dring ik aan. "Weet je," vervolgt ze, "We hebben niet genoeg tijd gehad om het af te maken. Maar wij hadden ook vrijheid, een andere vrijheid. Bij ons zorgde de staat voor je. Was er gratis onderwijs, inkomen, gezondheidszorg. Wij waren vrij van de zorgen, die je in het westen hebt. Daar draait alles alleen maar om geld en competitie. We konden doen en laten wat we wilden."
Onze glazen zijn leeg. Een Koreaanse schone – ze zeggen dat alleen de mooiste jonge vrouwen in dit internationale hotel mogen werken – brengt ons drie flessen Heineken. Niet Cruijff, Van Gogh, tulpen zijn Neerlands trots maar ons biermerk. Zorgvuldig formuleer ik mijn vragen omdat ik niet in een politieke discussie wil terechtkomen: "Hoe verklaart u dan het dansen van duizenden mensen op de muur in 1989?" Ze schudt met haar hoofd: "U moet begrijpen dat ik toen hier zat met mijn man en gezin alles vanaf een afstand volgde. Wel dacht ik toen: ze weten niet wat ze weggooien. Want wij waren rijk en hadden een ideaal waar we met elkaar aan werkten. Democratie is een toestand en kent geen toekomst in de zin van een maatschappelijke ideaal dat de gemeenschap verenigt. We hadden meer tijd nodig. De DDR was de rijkste."
"Vind u het niet vervelend om in die lange tijd dat u hier bent geen gewone omgang met Koreanen te hebben?" "Nee, en het is ook niet zo dat alles zwart-wit is. We hebben natuurlijk wel functionele relaties met elkaar en dan ontmoet je elkaar ook en leer je elkaar kennen. Bij elkaar thuiskomen is niet per se nodig. Je kunt elkaar ook niet bellen. Er is een telefoonnetwerk voor de buitenlanders en een telefoonnet voor de Koreanen zelf. Zij kunnen onderling contact hebben en wij ook, maar met elkaar dat gaat niet."
Ik moet aan het beroemde boek van Stuart Mill 'On liberty' denken. Daarin houdt hij een hartstochtelijk pleidooi voor de vrije uitwisseling van gedachten, ideeën en meningen. Zijn belangrijkste argument is dat de mensheid alleen dan kan leren en vooruitgang kan boeken wanneer de gedachten en de uitingen vrij zijn. De Koreaanse politiek is duidelijk uit ander hout gesneden. Hier bestaat geen openbaarheid.
"Korea is afhankelijk van voedselhulp om te overleven. Is dat geen reden voor hen om hun systeem kritisch onder de loup te nemen?" Ze aarzelt wat en gaat dan verder: "Natuurlijk zijn de Koreanen kritisch en willen zij van alles leren. Over ecologie, global warming, IT en zaken veranderen maar wel binnen het principe van dit land. De politiek bepaalt hier de gang van zaken en niet de economie. Zij zien zich als het land van de hoop op een nieuwe samenleving voor de mensheid."
"Je zou toch denken, dat als je afhankelijk wordt van voedselhulp er iets mis is met je systeem en de principes van je land," probeer ik nog eens, "wordt het dan geen tijd om je systeem ter discussie te stellen?" Met deze vraag ontmasker ik me volledig als westerling besef ik. Ze kijkt me wat broeierig aan, leunt iets naar voren en als een duveltje uit een doosje komt ze met haar verklaring: "Weet je, ze voelen zich hier het uitverkoren volk en hebben een ongelooflijke trots. Niets voor niets noemen zij zich het land van de zon. De nummer Een heeft hier goddelijke status. Voor hen is de voedselhulp daarom een eer voor het buitenland om die aan hen te geven."
Het diner is afgelopen en ik loop door de lobby naar de uitgang om een luchtje te scheppen. Winston, de dandy, leunt tegen een pilaar. Ik loop naar hem toe en zeg dat ik net zo’n interessant gesprek met een echte communist had. Hij kijkt me ongeduldig aan: "Ik had dat al meteen door toen ik voor het diner met haar sprak. Je hebt er niks aan. Geen droog brood mee te verdienen."
Over Joep Schrijvers
Joep Schrijvers doet onderzoek naar westerse advies- en lesboeken voor vorsten, bestuurders en managers van Homerus tot Covey. Hij is schrijver van succesvolle, kritische boeken en artikelen over management, mens en maatschappij.